Vrijdag 4 december promoveerde Rob Kickert op het proefschrift Raising the bar (EUR 3/12/2020, NRC 3/12/2020). Hij heeft de effectiviteit van de strenge examenregeling van de Rotterdamse opleidingen Bedrijfskunde, Geneeskunde en Psychologie onderzocht. Die regeling houdt in dat alle studenten die aan het eind van hun eerste studiejaar vertraagd zijn geraakt, middels een ‘bindend studieadvies’ (BSA) uit de opleiding worden verwijderd, tenzij ze persoonlijke omstandigheden kunnen aanvoeren die de studievertraging veroorzaakt hebben. Hij concludeert dat die regeling inderdaad tot een hoger studietempo leidt. Prompt heeft VVD-parlementariër Dennis Wiersma Kamervragen (4/12/2020) aan minister Van Engelshoven gesteld: welke beleidsconclusies verbindt u aan deze onderzoeksbevindingen? De minister zou het volgende kunnen antwoorden:
1. De Rotterdamse examenregeling (“Nominaal=Normaal”) staat op gespannen voet met de Wet op het hoger onderwijs (WHW), waarin bepaald is dat één studiepunt voor de gemiddelde student 28 uur kost. Een jaarlast van 60 studiepunten kost de gemiddelde student dus 1680 uur. Het bindend studieadvies wordt vlak na het begin van de zomervakantie uitgebracht, dus eerstejaarsstudenten hebben slechts 42 werkweken van 40 uur tot hun beschikking om de vereiste 60 studiepunten te verwerven. Maar dan hebben we het over de gemiddelde (=mediane) student. Vijftig procent van de aankomende studenten heeft méér dan 1680 uur nodig om de wettelijke studielast te verzetten: hun individuele studielast is derhalve, 10 maanden lang, méér dan 40 uur per week. Die ‘slechtere’ helft van het studentencohort omvat deels ongeschikte, maar deels ook geschikte studenten. Een groot risico van de Rotterdamse examenregeling is dat geschikte studenten overbelast worden en ten onrechte worden weggestuurd.
2. In dat verband kan de minister erop wijzen dat vele studenten zinloos worden rondgepompt: ze worden bij de ene instelling middels een BSA uit de opleiding verwijderd, waarna ze diezelfde opleiding bij een andere instelling met succes doorlopen.
3. Bij de evaluatie van de Rotterdamse examenregeling moet men tevens rekening houden met het risico dat overbelaste eerstejaarsstudenten weliswaar de BSA-norm halen, maar in hun tweede verblijfsjaar veel hersteltijd nodig hebben. Het risico is dus dat hun belastbaarheid na het succesvolle eerste jaar omlaag duikelt en dat ze ten gevolge daarvan in hun tweede jaar veel vertraging oplopen.
4. Verder kan de minister erop wijzen dat er nergens in Nederland experimentele evaluaties van BSA-examenregelingen ondernomen zijn (cf. Spaai et al. 2019). Zo is het denkbaar dat de gemeten positieve effecten van de nieuwe (strenge) examenregeling van een opleiding (in vergelijking met de oude, minder strenge examenregeling van die opleiding) te danken zijn aan het feit dat aspirant-studenten die willen (of moeten) werken naast hun studie, naar een zusteropleiding aan een andere onderwijsinstelling uitwijken. Anders gezegd: als je hier een strenge examenregeling invoert, dan krijg je een waterbedeffect op de instroompopulatie, hetgeen betekent dat de aspirant-studenten met een relatief lage slaagkans hun heil elders zoeken. Daardoor krijg je een geflatteerd beeld van de effectiviteit van de nieuwe examenregeling.
5. Tot zover de algemene kanttekeningen. Als de minister dieper wil graven moet zij het proefschrift zelf ter hand nemen, maar bij mijn weten is dat nog niet verkrijgbaar (RidderPrint). Gelukkig zijn er wel enkele andere bronnen beschikbaar die enig licht werpen op de vermoedelijke inhoud van het proefschrift, namelijk Kickert et al. (23/11/2020), EUR (16/11/2020) en Adriaans et al. (2013). Hieruit kan de minister de volgende kanttekeningen putten:
Lees verder … (PDF)